Het eerste wat u ziet op de balie is de staartbalk met het kruiwiel en twee kettingen aan elke kant van de staartbalk, dit zijn de krui- en bezet-ketting. Helemaal boven op de stenen romp van de molen ziet u de houten kap met staartbalk en aan de voorkant het wiekenkruis. Deze kap met wieken en staartbalk ligt los op wielen, zodat deze volledig rond kan draaien. Om de wind zo goed mogelijk te benutten, zet de molenaar eerst met het kruiwiel de kap en daarmee het wiekenkruis recht op de wind. Door aan het kruiwiel te draaien zal de ketting oprollen, en daarmee zal de beweging via de staart naar de kap in gang worden gezet. Er zijn ook molens waar je dit in de kap zelf kan doen.
Verder ziet u aan deze kant uit de kap ook een lange gekleurde stok met een heel dik touw eraan. Dit is de vang wat een andere naam is voor rem. Hiermee kan de molenaar de wieken stil zetten en zo de wind vangen.
Aan de andere kant van de balie zien we de wieken, molenaars spreken dikwijls over roeden. De uiteinden van de wieken kunnen bij harde wind een snelheid van meer dan 100 km per uur bereiken. Het is dus zaak uit de buurt van de draaiende wieken te blijven!
Door de gietijzeren bovenas steken twee roeden van ruim 26 meter met een hekwerk om de zeilen te kunnen spannen. Afhankelijk van de wind kan de molenaar meer of minder zeil op spannen. Zeil minderen heet, onder molenaars, zwichten. Men zwicht immers voor de wind. Als u teruggaat naar de maalzolder dan vindt u daar een trap naar de volgende zolder.